De verhalen van grootvader Alfons met zeis, paard en kar bleven altijd bij. Quasi wekelijks trok hij vanaf april naar de vochtige graslanden, om de vetste stukken per keer uit te maaien. Het paard moest weer aansterken, en de ene koe blijven melk geven. Peet Mathilde sikkelde paardenbloem en klavers voor de konijnen. Overal werd wel een beetje gemaaid, en er bleef altijd wel iets over; gefaseerd maaibeheer avant la lettre! Maar Fons, voor de vrienden, wist het ook al: waar ge niet maait verschijnt Akkerdistel en vestigen zich mettertijd Koebraam en Boswilg. Of hij die soortnamen eigen was of niet, alleszins, daar ligt de kiem van het gefaseerd maaibeheer dat Zeis en Bijl promoot.
Het bonte bloeiaspect van een bloemrijk grasland komt niet vanzelf, dat weet menig ‘maai mei niet-er’ ondertussen. Het helpt uiteraard dat je wat basiskennis hebt van wilde inheemse planten. Trotse tuiniers slaan hun eerste slag al eind april. Weinig competitieve bloemplanten maaien we dan al vrij, zodat ze niet onderdrukt worden door forse grassen. We maaien vanaf dan quasi wekelijks wel een stuk uit. Het is een lappendeken dat zich ontrolt door de tuin. En zeker vanaf midden mei, net voor ze in zaad komen, pesten we die forse grassen nog gerichter weg; er wordt gemaaid en onmiddellijk afgevoerd. Interessant is niet alleen de verarming van de bodem (verschraling) zodat bloemplanten betere kansen krijgen. Er ontstaan ook nieuwe kiemplekken en de licht en lucht-werking zorgt zowel voor inwaai vanuit als naar de omgeving. Groot streepzaad, een windverbreider, ontsnapte over onze glevlochten haag en bloeit sinds enkele jaren in heel wat bermen nabij ons erf. Heel wat bloemplanten kennen bovendien een snelle herbloei, soms zelfs in de vorm van dwergbloei, en het lappendeken genereert meer structuur en volume in de kruidlaag, van hoger opgaande vlekken tot open bodem. Er ontstaan talrijke randjes en kantjes, waar ondermeer vlinders en parasitaire wespen allerhande volop van profiteren. Tijdens onze vroege maaiwerken sparen we gewenste bloemplanten zoveel mogelijk, soms tot op individueel niveau. We maaien er simpelweg rond. De grote ongemaaide al bloemrijkere lappen mogen overblijven tot midden juni wanneer we onze maaiwerken opnieuw en in fases aanvatten net na de zaadzet van de bloemplanten (simpel, dat zie je), om rond begin juli bijna de eerste snede af te ronden. Nu kan je ervoor opteren sommige stukken korteling te hooien, en dus het gemaaide gras ter plekke twee tot max. drie dagen te drogen en regelmatig op te schudden zodat de zaden er uit vallen. Wie slim is, versleept wat hooi naar een minder bloemrijke plek. Tegen het einde van de eerste snede blijven hoekjes of vlekken uitgespaard. Meer nog, sommige van deze ruigtes mogen overwinteren en zullen dit jaar niet gemaaid worden, maar pas in april of mei het jaar nadien.
En het werd zomer, de zeis krijgt een adempauze. Vanaf midden september tot midden oktober breekt de tweede snede aan, en nu mag er wat pootkruid bij komen kijken! De lappen met bonte laatbloeiers krijgen de laatste slag. Het is van belang dat ons bloemrijk grasland, de faunavriendelijke ruigtes daar gelaten, kort de winter in kan. Herinner je je die die rozetplanten nog?!
Pelouses in de natuurvriendelijke tuin of openbaar domein beperken zich tot het louter functionele, zoals smalle belevingspaden door de tuin, een frequenter gemaaid bloemrijk gazon rond de vuurkorf wanneer er bezoek komt of de ingeburgerde beleefdheidsstrook langs de fietspaden. De andere laagblijvende groenvormen bestaan uit bloemrijke ruigte, sporadisch een stuk bloemenakker of een border met fraaie afwisseling van interessante cultivars en overblijvende inheemse wilde planten.